Mijn plekje in de zaal

Blogpost naar aanleiding van In de strafkolonie/Het hol van Toneelhuis en KVS

Sinds ik recensies schrijf, zit ik nog liever in de theaterzalen dan ervoor. Voordien stond ik zelf nog af en toe op een (hobby)podium en als ik dan in het donker van de zaal terechtkwam, wilde ik al eens jaloers zijn op de acteurs die vooraan in de spots stonden. Dat gevoel is de laatste jaren gek genoeg volledig weg. Komt het omdat ik mezelf recenseer als ik speel? Omdat ik nu beter weet hoe kwetsbaar je je opstelt daar voor al die ogen? Heb ik misschien gewoon ingezien dat mijn pen beter is dan mijn stem? Ben ik een voyeur in het diepst van mijn gedachten en voel ik me daarom zo comfortabel als recensent? Ik weet alleen dat ik mijn plekje in de zaal koester. Misschien stel ik het dan ook beter niet in vraag. Of net wel? Een stoel is immers niet zomaar een stoel.

Onlangs heb ik het nog ervaren tijdens de voorstelling In de strafkolonie/Het hol, het regiedebuut van Bart Meuleman bij het Antwerpse Toneelhuis. Tijdens de première had ik een plaats gekregen in de stalles, met de neus op de linker hoek van het podium. Voor wie de stalles niet onmiddellijk kan plaatsen: het zijn de vier voorste rijen (a, b, c en d in de Bourla) helemaal vooraan in een klassieke theaterzaal, nog voor de parterre (rijen 1 tot 14). Prima plaats, zou je denken. En inderdaad was er niets dat mijn zicht op de scène belemmerde. Alleen zorgde het kikkerperspectief er toch voor dat ik bepaalde cruciale regie-elementen moeilijker kon interpreteren, omdat ze letterlijk over mijn hoofd heen gingen.

Paranoïde molmens
Voor de sobere monoloog Het hol bleek de zitplaats geen probleem. Willy Thomas kruipt als molmens uit een gat in de scène en brengt het kortverhaal van Kafka nagenoeg in het donker, voor een zwart gordijn. Zijn bewegingen zijn klein, zijn stem is zacht. Het paranoïde mensdier vertelt hoe het zijn leven lang heeft gegraven en gebouwd aan zijn hol onder de grond. Dat hol heeft gangen, zalen en voorraden. Het beschermt hem en zijn bezit voor ‘klein gespuis’ en grote, gevaarlijke monsters.

Het zwarte kostuum van Thomas (compleet met molachtige klauwen) zit vol sensoren. Elke beweging brengt geluid voort. Elk geluid boezemt het wezen angst in, want het weet niet waar het vandaan komt. Zal zijn hol veilig genoeg blijken? Nu en dan wordt het wezen zo bang dat hij ineens beslist om zijn hol volledig opnieuw in te richten, beter, steviger, veiliger en verborgener voor indringers. Het wezen anticipeert op de komst van de vijand, maar krijgt die vijand nooit te zien. Je kunt je afvragen hoe reëel de dreiging is. Komt het geluid misschien gewoon uit zijn eigen hoofd? Een prachtig gespeelde parabel over onveiligheidsgevoelens en bezitsdrang.

Wie is verantwoordelijk?
Wanneer het doek valt, het duister heeft plaatsgemaakt voor bijna oogverblindend licht en Thomas zijn molskostuum heeft ingeruild voor de gummilaarzen van een soldaat-beulsassistent, kan Kafka’s In de strafkolonie beginnen. Ook hier regisseert Bart Meuleman met een enorm respect voor de tekst. Te veel respect misschien? Af en toe lijkt het of de acteurs vastlopen op de literatuur, precies omdat het theaterelement te weinig uit de verf mag komen. Gelukkig is dat niet over de hele lijn zo.

Stijn Van Opstal speelt een reiziger op bezoek in de strafkolonie. Daar ontmoet hij een officier (Geert Van Rampelberg) die hem uitleg verschaft bij een vernuftig foltertuig. Het toestel krast met naalden het gebod dat de veroordeelde heeft overtreden in diens rug. De schuld staat altijd vast, de veroordeelde weet niet dat en waarvoor hij veroordeeld wordt, dat ondervindt hij op het apparaat ‘aan den lijve’. De veroordeelde in kwestie (een stille rol voor David Dermez) staat in een wit ziekenhemd achteraan op de scène heen en weer te schuifelen. De reiziger krijgt een demonstratie van het toestel. Wanneer de veroordeelde naar het toestel wordt geleid en zijn straf ondergaat, krijg je in deze enscenering geen gekrijs te horen. Dermez heft in de plaats een uitermate ontroerend lied aan, dat het onrecht beter aanklaagt dan om het even welk schokkend beeld zou kunnen doen.

Haast stuitender dan de foltering zelf is de ramptoeristische ingesteldheid van de reiziger. Hij kijkt en luistert met de halfinteresse van een door een tourbus uitgebraakte vakantieganger naar de woorden van de officier, als gaf die een zoveelste nieuwe interpretatie bij de glimlach van de Mona Lisa. Elk greintje verantwoordelijkheidsgevoel ontbreekt. En daar komt het plekje in de zaal weer om de hoek loeren. Nu en dan werpt Van Opstal even een blik in de zaal, alsof hij steun zoekt. Het belang van die blik is bij mij echter pas retrospectief doorgedrongen. Hij ging immers volledig over de hoofden van de toeschouwers in de stalles heen. Daardoor werd ik hoe langer hoe verontwaardigder over het schaamteloze gedrag van de reiziger, maar voelde ik me geen ogenblik medeverantwoordelijk voor de foltering die zich op het podium afspeelde. De blik bereikte me niet, dus het gebeuren speelde zich duidelijk buiten mij af. Mijn mening werd niet gevraagd. Ik was niet in de strafkolonie aanwezig. En dus kreeg ik nergens het idee dat ik werd aangesproken op mijn persoonlijke moraal. Er zat een filter tussen.

Zo’n filter valt volledig weg als een personage jou wel direct lijkt aan te kijken of spreken. Dan ben je als toeschouwer opeens een personage in het stuk. Je bent aanwezig en hebt dus verantwoordelijkheid over wat er met het slachtoffer gebeurt. Hoe je een stuk interpreteert of een personage aanvoelt, kan dus vallen of staan met je plaats in de zaal.

Afstandelijke kikker
Ik heb het nog ooit meegemaakt. De première van Guy Cassiers’ Mefisto for ever zag ik enkele jaren geleden in diezelfde Bourla vanaf een frontaal zitje op het eerste balkon. De voorstelling sloeg bij me in als een bom. Als theater en politiek ooit overtuigend zijn samengegaan, dan toen. Vraag me naar de beste voorstellingen van de afgelopen vijf jaren en Mefisto staat in mijn persoonlijke top-3. Waarschijnlijk zelfs op 1. Een seizoen later zag ik de voorstelling opnieuw vanuit de stalles. Die keer rechts vanuit de zaal gezien. Hoewel Stefan Perceval tijdens zijn donderspeech als Minister van Propaganda letterlijk boven me uit torende en ik daardoor verwachtte dat ze een nog meer verpletterende indruk op me zou maken, leek de afstand integendeel groter. Ik dacht toen dat het misschien kwam omdat het de tweede keer was dat ik het stuk zag. Ik wist toch al wat er zou komen?

Nu ben ik ervan overtuigd dat dat niet zo is. Een voorstelling kan je een tweede keer even hard raken. En een derde. Met film en muziek is dat toch precies hetzelfde? Blijkbaar heb ik het nodig om een personage recht tegenover me te zien staan. Een zijdelings kikkerperspectief plaatst een hoge muur tussen mij en het stuk. Het maakt mijn kijkervaring afstandelijk.

Klaag ik nu het Toneelhuis aan dat het de plaatsen in de stalles in eerste rang (dus: in de duurste categorie) verkoopt? Dat niet. Je hebt er wel degelijk een vrij zicht op de scène. Voor iemand van mijn niet bepaald indrukwekkende lichaamslengte is dat alleen maar een groot voordeel.

Vind ik dat Stijn Van Opstal zijn blik ook al eens op een ander plekje had moeten laten rusten? Evenmin. Wie weet had hier dan een stuk gestaan over het belang van de kijkrichting van een acteur.

Mijn plekje in de zaal. Het moet als iets heel sterks zijn waar ik dat voor wil opgeven. Maar de positie van de toeschouwer ten opzichte van het podium en de personages/acteurs heeft dus wel degelijk een groot belang. Dat bewijzen voorstellingen die met de positionering van het publiek spelen al door hun loutere bestaan. Waarom zou Inne Goris in haar nieuwe productie Muur acteurs en toeschouwers laten rondlopen over een braakliggend terrein en rond een cirkelvormige muur? Toch niet als het precies hetzelfde stuk zou zijn in een klassiek zwartedoostheater? Waarom zou dan een plaats in de stalles hetzelfde zijn als middenin de parterre, pal op het eerste balkon of in een hoekje van het tweede?

In de strafkolonie/Het hol is een meer dan waardevolle voorstelling en een lovenswaardig Toneelhuisdebuut voor Bart Meuleman. Iets minder respect voor de literatuur en iets meer voor de eigenheid van het theater had misschien een nog indringender resultaat kunnen opleveren, maar an sich was het een stuk dat achteraf in de foyer voor gestoffeerde gesprekken zorgde. Gesprekken over theater, maar ook over de wereld erbuiten. Over ons, onze way of life en onze verantwoordelijkheid daarin. Zo heb ik het theater graag. Maar hoe vurig waren de gesprekken misschien geworden als wij in de stalles die blik wel hadden gehad? Het blijft een hypothese, maar wel eentje die ik graag in het achterhoofd wil houden en onderzoeken bij volgende toneelervaringen.

www.toneelhuis.be


Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s