Mark Vanlombeek was dertig jaar sportjournalist bij de openbare omroep en tien jaar woordvoerder bij de Vlaamse Media Maatschappij. Ruim een jaar geleden ging hij met pensioen. Ik interviewde hem voor het maartnummer van RandKrant.
‘Van kleins af verkondigde ik dat ik wielerreporter op de radio wou worden’, vertelt Mark Vanlombeek. ‘Ik was in de ban van de radio. Als kleine jongen zat ik aan het toestel gekluisterd en stelde me voor hoe de wielrenners een volgende col beklommen. Ik was nooit in de bergen geweest, dus ik wist niet wat ik me erbij moest voorstellen, maar de reporters zetten je verbeelding in werking. Ik kende vooral de cartoons uit de krant, zoals die van Marc Sleen.’ Vanlombeek haalt uit zijn bureau een bundel met zulke tekeningen en slaat hem open. Je ziet er kleine coureurtjes tegen onmenselijk steile bergtoppen optornen. ‘En hier’, wijst hij, ‘de zon die hen met een hamer plat klopt. Uren kon ik naar zo’n plaatje staren.’ En intussen hoorde hij de sportverslaggevers bezig die het allemaal van dichtbij meemaakten. ‘Dat wou ik ook doen. Nochtans kende ik niemand in het vak. In mijn familie zaten de meesten in verzekeringen of de ambtenarij; degelijke jobs met regelmatige uren en werkzekerheid. Precies wat mijn ouders ook voor mij wilden.’ In het begin vond zijn omgeving zijn passie nog charmant. Op familiefeesten mochten alle kinderen een liedje of gedichtje brengen, hij bracht een wielercommentaar en kreeg applaus. Toen hij zich aan de universiteit van Leuven inschreef voor politieke en sociale wetenschappen, omdat in het programma stond dat die richting de student voorbereidde op de journalistenexamens, werden zijn ouders lichtelijk nerveus. ‘Ik trok naar Leuven in 1968. In die tijd leefde het idee dat journalisten avontuurlijke, wilde types waren. Nooit thuis, altijd de hort op, onmogelijk om een gezin mee te stichten. Mijn ouders dachten dat de weg van de journalistiek recht naar de hel liep.’
De hel bracht zijn universitaire studie hem niet, maar de beloofde voorbereiding op het vak bleef evengoed uit. Met enkele medestudenten klaagde hij dat feit aan bij de professoren. ‘Wij zijn een universiteit, geen vakschool’, kregen ze daar te horen. De studenten wierpen op dat hun collega’s in de geneeskunde wel praktijkles kregen, maar het mocht niet baten. Dus zorgde Vanlombeek er zelf voor dat hij ervaring kon opdoen. ‘Ik belde aan bij Willy Carlier, de toenmalige directeur van Omroep Brabant, die ook in Sterrebeek woonde. Hij vreesde dat ik mijn studie zou verwaarlozen als ik zo door het radiowerk gebeten zou blijven. Daarom zei hij dat ik in de zomer als losse medewerker reportages zou mogen maken op voorwaarde dat ik in de eerste zit geslaagd was. Een betere motivatie om te studeren had hij niet kunnen geven!’ Zo werd Mark Vanlombeek sportjournalist. In plaats van op zaterdagavond uit te gaan, treinde hij naar voetbalstadions overal in het land. ‘Mijn jaargenoten verklaarden me gek. Voetbalverslagjes maken voor de radio? Dat was ver beneden hun waardigheid. Schrijven voor De Standaard, dat kon misschien nog net. Le Monde was hun niveau! De meeste van die mensen heb ik later nochtans nooit in de journalistiek teruggezien. Ook dat verhaal wil ik in de Lijsterbes vertellen: wie er echt wil komen, komt er. Je moet ervoor vechten en er veel voor over hebben, maar dan lukt het. Van sportmensen hoorde ik precies hetzelfde. Zij gingen evenmin veel uit en vonden dat evenmin erg. Ze hadden hun droom en daar deden ze het voor.’
Lees de rest van het verhaal in RandKrant van maart.