De reeks ‘Ateliers in de Rand’ (2012-2013) is ontstaan uit pure nieuwsgierigheid. Ateliers van kunstenaars en ambachtsmensen zijn altijd interessante plekken. Je ziet, hoort, voelt, ruikt er hoe een creatieve impuls in iemands hoofd wordt omgezet in tastbaar werk. Is zo’n werkplek rommelig? Vaak wel. Ruikt het er lekker? Soms, maar soms ook echt niet. Is het er aangenaam? Praat het lekker? Kun je er ongegeneerd snuisteren?
Het atelier van keramiste Mia Bogaert (Grimbergen) was het eerste dat we bezochten. De kunstenares draagt haar werk duidelijk een warm hart toe. Dat bleek niet alleen uit het gesprek, maar vooral uit de manier waarop ze de porseleinen onderdelen voor haar nieuwe juwelenreeks voor de foto’s vasthield: voorzichtig, koesterend, bijna, alsof het kwetsbare levende dingetjes waren.
Jawel, een stukje uit het artikel:
We komen binnen via de galerij waar een staalkaart van het werk van Mia Bogaert en haar man Bruno Van Ranst staat uitgestald. Beelden, kommen, juwelen, bekers… Het keramistenduo laat zien dat je met klei en porselein veel meer kanten op kunt dan een leek vaak vermoedt. ‘Dat is net zo leuk aan ons materiaal: je kunt de mensen versteld laten staan van de mogelijkheden. Doorgaans denkt iemand bij keramiek aan potten draaien of beelden boetseren. Uiteraard doen we dat hier. Maar er is nog zoveel meer…’ Wat zoal, toont Mia ons in het grote atelier achter de winkel. Op de rekken staan allerhande werken te drogen. Grote, grappige beelden van Bruno, een realistisch portret (een mannenhoofd in klei), potten in alle mogelijke groottes en vormen, een tafelblad met daarin twee koffiekopjes uitgewerkt. Maar er liggen ook piepkleine schelpjes van porselein: de nieuwe collectie van Mia, die in de loop van september in de winkel moet liggen.
Kleine dingetjes
Links achteraan in het atelier heeft Mia Bogaert haar werkhoek. ‘Een kleinere plek dan Bruno, want mijn sieraden zijn ook kleine dingetjes’, glimlacht ze. ‘Als je met porselein werkt, heb je een propere werktafel nodig. Omdat het materiaal zo delicaat is, zie je er elk vuiltje in. Dat wil niet zeggen dat een juweel geen enkele onregelmatigheid mag hebben. Je mag eraan zien dat het handwerk is.’ Ze toont de vormen en de mallen die ze voor haar collectie heeft gemaakt. De inspiratie voor de ronde en ovale schelpachtige vormpjes kreeg ze tijdens een vakantie in Frankrijk. ‘Ik liep over het strand en zag overal prachtige schelpen liggen’, zegt ze. ‘In mijn vorige reeks heb ik voornamelijk met porseleinen parels gewerkt, dus nu wou ik iets anders. Ik was op zoek naar zuivere vormen en zo kwam ik bij de schelpjes uit. Natuurlijk imiteer ik de schelpen op het strand niet. Ik refereer er alleen naar. Schelpen zijn mooi, delicaat, verfijnd en toch zijn ze sterk genoeg om de kracht van de zee te trotseren. Ik zag veel overeenkomsten met porselein.’
Mia Bogaert vult een kleine mal waarin een aantal schelpvormen zijn uitgespaard, met gietporselein. ‘Dit is wit porselein’, legt ze uit. ‘Dat kun je achteraf nog bewerken: je kunt het glazuren, roken of erop schilderen met een penseel. Maar je kunt ook ineens gekleurd porselein gebruiken.’ Het overtollige porselein giet ze weer weg, zodat je de uiteindelijke vormen al te voorschijn kunt zien komen. ‘Voor ze uit de mal kunnen, moeten ze lichtjes drogen’, gaat Mia door. ‘Je kunt de lucht haar werk laten doen, maar als je het vooruit wilt laten gaan, zoals nu, kun je de brander gebruiken.’ De keramiste haalt een grote gasbrander te voorschijn en beweegt de vlam verscheidene keren over haar werk heen en weer. Als de schelpen droog genoeg zijn om zonder scheuren uit de mal te komen, maar nog niet lederhard, zijn ze ideaal om verder te bewerken. ‘Dan snij ik oneffen randjes eraf met een mesje en maak ik gaatjes in de hangers. Dat lukt in een later stadium niet meer, want dan breekt het porselein.’
Zo surf je naar het artikel (blader naar pagina 28). Let ook op de foto’s van de onvolprezen Filip Claessens.
P.S. De maand erop namen we plaats aan de tekentafel van illustratrice An Candaele (Tervuren). Grasduinend door haar werk, stelde ze vast dat ze echt wel iets heeft met eenden. ‘Ik denk dat ik een gereïncarneerde eend ben’, flapte ze er lachend uit. ‘Of anders word ik vast een eend als het hier voor mij voorbij is. Ik heb eenden altijd fantastische beesten gevonden: ze kunnen stappen, zwemmen én vliegen. Dat zou ik ook graag alle drie kunnen.’
En in november 2012? Ton gingen we orgels bouwen (o, die heerlijke geur van vers geschaafd hout…).