‘Lucifer van Vondel geniet anno 2010 een erg dubbelzinnige reputatie. Je hebt generaties die het zeventiende-eeuwse meesterwerk op school lijdzaam hebben ondergaan, het op onvergeeflijke zeurtoon kapot hebben weten analyseren, en er bijgevolg een blijvende afkeer van hebben. Dan heb je de gelukzakken. Mensen die er dankzij een bevlogen docent, een rake theaterbewerking of puur toeval door bezeten zijn geraakt en niet uitgesproken raken over de taalschoonheid en de fascinerende thema’s en personages. Jan en Sofie Decleir en de voltallige equipe van Theater Zuidpool horen tot de laatste groep. Op 2 december gaat hun bewerking van Lucifer in première.’
Zo leest mijn inleiding bij het interview met beide Decleirs dat ik voor het cultuurblad Staalkaart schreef. Ook ikzelf hoor bij degenen die een blijvende fascinatie voor Vondel en zijn Lucifer hebben ontwikkeld. Ik heb die te danken aan het theater. Als tiener namen mijn ouders me geregeld mee naar de schouwburgen van Hasselt, Tongeren, Sint-Truiden en Leuven. Ik herinner me dat ik een bewerking van Lucifer in een van de programmaboekjes zag staan. Vraag me niet van welk gezelschap die was – in die tijd lette ik daar nog niet zo op – maar het moet dus ergens in de jaren negentig geweest zijn, het gezelschap kwam uit Nederland, ze hanteerden de oorspronkelijke zeventiende-eeuwse taal, en het decor werd overheerst door plastic. Ongetwijfeld heb ik niet elk woord gesnapt, maar ik weet dat ik die voorstelling AB-SO-LUUT in het familie-abonnement wou hebben (ik moet er dus eerder ergens iets over hebben gehoord) en ik weet dat ik compleet gebiologeerd was door de uitvoering.
Toen ik vernam dat Zuidpool Vondel onder handen zou nemen, heb ik Lieven De Laet, hoofdredacteur van Staalkaart, dan ook onmiddellijk heel vriendelijk gevraagd of het volgende nummer van zijn blad plaats had voor een artikel erover. En het kon.
Nog een klein stukje over Sofie en Jan Decleirs band met het werk (voor de rest zul je Staalkaart #7, november-december 2010, moeten aanschaffen):
‘Ik heb Vondel nooit gekregen op school’, vertelt Sofie Decleir. ‘De eerste keer dat ik met de Lucifer in aanraking kwam, was toen ik de eerstejaars van Studio Herman Teirlinck ermee aan de slag zag, onder het bewind van papa. Zelf was ik toen al afgestudeerd. Ik was onmiddellijk door het werk geboeid en vond het raar dat het nooit eerder mijn pad had gekruist. Maar ik kan me wel inbeelden dat het een ander verhaal is als je het in je tienerjaren als verplichte kost voorgeschoteld krijgt.’
Jan Decleir: ‘Ik heb een zus die niets met theater te maken heeft – ze zit in de cijfers – en die hele lappen Lucifer uit het hoofd kent. Ze vindt het echt een fantastische tekst. Ik denk dat inderdaad veel afhangt van de manier waarop je zoiets onderwezen krijgt. Waarschijnlijk heeft zij ooit zo’n bevlogen lerares gehad. Het is in elk geval altijd blijven hangen bij haar. Ik heb Lucifer zelf nog gedaan op school. En later, als docent, is het me bijna altijd gelukt om die jonge gasten er verliefd op te laten worden. Vondels taal is bezwerend en beroerend. Je kunt er echt in zwelgen. Nu moeten wij er straks wel een voorstelling van maken, natuurlijk, dus we moeten daar dan niet liggen kronkelen van genoegen en van zie ons hier eens bezig. Het moet meer zijn dan taalschoonheid alleen.’
Sofie Decleir: ‘Voor Zuidpool lijkt Lucifer me een vrij logische stap. In het parcours dat wij afleggen (als je al van een parcours kunt spreken) neemt taal steeds meer bezit van ons. En dan kom je op een gegeven ogenblik vanzelf uit bij Vondel.’